Essay

 

Het bevrijdende van het non-product - Onno Zijlstra

De filosoof Jacques Rancière stelt dat in het esthetische het zintuiglijke waarneembare uit zijn gebruikelijke verband wordt gehaald en, vrij van politieke en ethische voorschriften, “vervuld [is] van een kracht, de kracht van een denken dat van zichzelf is vervreemd: een product dat identiek is aan een non-product.” (Jacques Rancière, Het esthetische denken, Amsterdam: Valiz 2007)

Dat is een hele mond vol, maar omdat het wel iets zegt over het werk van Rudy Simon, zal ik proberen er chocola van te maken met behulp van twee achttiende-eeuwse denkers, Immanuel Kant en Friedrich Schiller. Rancière is beiden veel verschuldigd.

Kant proclameert als eerste filosoof de autonomie van het esthetische. Hij doet dat in zijn derde ‘kritiek’, de Kritiek van het oordeelsvermogen. Zijn eerste twee kritieken gaan over de regels die in de wetenschap, respectievelijk de ethiek gelden. In zijn derde kritiek stelt Kant dat kunst auto-noom is, dat wil zeggen dat kunst zichzelf regels stelt. Maar met deze regels blijkt vervolgens al snel iets bijzonders aan de hand. Ze zijn niet, zoals bij wetenschap en ethiek, vooraf gegeven. Ze ontstaan in het creatieve proces. Ook de kijker voelt zich vrij, omdat er geen dwang van het werk uitgaat. Er wordt niet een sudoku opgegeven waarvoor een vaste oplossing bestaat. Dat komt, aldus Kant, omdat in het esthetische het verstand niet de leiding heeft, zoals het dat in wetenschap en ethiek wel heeft.

Als diverse personages in The Wire, verspreid over de serie, een Ikea-bed in elkaar moeten zetten volgens de gebruiksaanwijzing, schieten ze in een kramp; ze zijn tot diep in de nacht wanhopig aan het sleutelen. Bij een kunstwerk, zegt Kant, ervaren we precisie, “maar zonder angstvalligheid, zonder een spoor van de regel die de kunstenaar voor ogen zweefde”.

Een kunstwerk geeft volgens Kant veel te denken, maar dwingt niet een bepaalde gedachte af. Ik zie een auto, een boom, een man rond een houtzagerij en ik weet wat dat inhoudt; een houtzagerij is een houtzagerij, nietwaar? In de alledaagse ervaring stuurt het verstand de verbeelding erop uit algemene begrippen, ‘houtzagerij’, toe te passen op wat uit de werkelijkheid aan beelden binnen komt. Zodoende zie ik al die vormen en kleuren en bewegingen onmiddellijk als ‘houtzagerij’. In het geval van een kunstwerk is het verstand niet zo dwingend voor de zintuigen: het doet er immers niet zoveel toe wat het voorstelt: het is sowieso geen werkbare houtzagerij en de auto wil niet rijden. Ook de verbeelding doet mee aan dit spel: ik kan in het beeld van alles zien en er van alles bij denken; ik zit niet vast aan het begrip houtzagerij: wie weet ervaar ik vooral vreemd, knus, ooit, vakantie, film.

Op het kunstwerk is niet een etiket te plakken. Maar we ervaren wel dat het klopt; alles valt op zijn plek en dat voelt goed. Alles is in orde, maar zonder voorgegeven regels, zonder gebruiksaanwijzing – een non-product.

Het kunstwerk laat zich niet in een begrip vatten, maar het heeft wel betekenis. “We noemen gebouwen of bomen majestueus en groots, en velden lachend en vrolijk; zelfs kleuren worden onschuldig, bescheiden of teder genoemd, omdat ze gevoelens teweeg brengen die iets bevatten dat analoog is aan het bewustzijn van een door morele oordelen bewerkstelligde gemoedstoestand.” Bij kunst gaat het om diversiteit en gelaagdheid aan betekenis: houtzagerij, vakantie, film...

Sedert de, op dit punt bij Kant aansluitende, Romantiek wordt de autonomie van het kunstwerk kritisch ingezet tegen heersende betekenisgeving. Onze cultuur heeft daar ook behoefte aan: ruimte, vrijheid binnen en rond de regels. Dat de kunstenaar met materie van doen heeft die hij niet naar believen naar zijn hand kan zetten draagt daaraan bij. Cultureel vastgelegde betekenissen worden mede opengebroken omdat Rudy Simon zich door zijn materiaal laat gezeggen. Zo kunnen we verder springen dan onze begripsmatige polsstok lang is. Voor even zweven we. Het denken volgens vast patronen wordt, in de bewoording van Jacques Rancière ‘onthutst’.

Dat is bevrijdend. Die bevrijding krijgt bij Rancière ook politiek betekenis. Rancière is het met Friedrich Schiller eens dat in het esthetische een “specifiek soort menselijkheid wordt gevormd”. Mensen krijgen gelijke behandeling en aandacht. Nu kan volop in het licht komen te staan wat eerder van ondergeschikt belang werd geacht, wat, om het reviaans te zeggen: ‘onopgemerkt is gebleven’, geen naam mocht hebben. Juist als autonoom krijgt kunst dus een politieke strekking. Ze heeft een democratiserende kracht. Dat potentieel wil Rancière behoeden voor enerzijds een apolitiek idee van de autonomie van de kunst, l’art pour l’art, anderzijds de vereenzelviging van kunst en leven die we in avantgardistische bewegingen aantreffen. Kunst bestaat niet voor zichzelf, maar wordt ook nooit in enig politiek systeem ‘gerealiseerd’. Kunst is onderdeel van de wereld, maar staat ook tegenover de wereld. Kunst blijft ‘vreemd’ en breekt bestaande kaders open. Ook dat is helemaal Rudy Simon, denk ik.

Onno Zijlstra, 2015